1a:
In de afbeelding hiernaast is schematisch een bloem te zien.
Benoem de onderdelen 1 t/m 7.
1e
Welk nummer bevat zaadbeginsels?
2:
Wat is de functie van de bloemkelk?
3a:
Uit welke drie onderdelen bestaat een stamper?
3b: Gaat het bij vraag 3a om een mannelijk of vrouwelijk
voortplantingsorgaan?
4a: Waarom zijn bij veel planten (b.v. de tulp, zie afbeelding)
de kroonbladeren groot en opvallend gekleurd?
4b: Wat is de algemene functie van bloemen?
4c:
Wat is de functie van nectar?
5a:
Waar in de bloem ontstaan de stuifmeelkorrels?
5b:
Rijpe stuifmeelkorrels (zie afbeelding) hebben een stevige
Wand. Wat is het nut van deze wand?
6a:
Welke bloemdelen maken deel uit van het vruchtbeginsel?
7:
Het suikerdiefje is een klein Zuid-Amerikaans vogeltje dat nectar uit
bloemen haalt, door een gaatje in de kroonbladeren te
maken.
Het vogeltje dankt zijn naam aan het feit dat hij niet alleen nectar
steelt,
maar ook op een onbewaakt moment suiker uit de suikerpot.
Waarom is het nadelig voor de hibiscusplant als een suikerdiefje nectar uit
de bloem haalt?
Basisstof 2
8a. Beschrijf wat het begrip “bestuiving” inhoudt!
8b. Het stuifmeel van een witte dovenetel komt terecht op de
stempel van een boterbloem. Is dit wel of geen bestuiving?
Leg je antwoord uit.
witte dovenetel boterbloem
9a. Wat is het verschil tussen “insectenbloemen” en “windbloemen”, als het gaat om:
9b. Welk voordeel heeft het voor windbloemen dat de stempels buiten de bloem uitsteken?
Brandnetel: windbloem Krokus: insectenbloem
10a: Omschrijf wat bevruchting inhoudt bij bloemen?
10b. Van waar tot waar groeit een stuifmeelbuis?
11. Wat ontstaat er uit een bevruchte eicel?
C. reservevoedsel; D. een vruchtbeginsel.
12. Van een bepaalde bloem (in dit geval de hyacint) bevat het vruchtbeginsel zes
zaadbeginsels. Bij vier zaadbeginsels wordt de eicel bevrucht; bij twee
zaadbeginsels blijft de eicel onbevrucht. Hoeveel zaden kunnen zich in dit
vruchtbeginsel ontwikkelen? (alleen klas 1b en 1c)
13. Op een plek aan de bosrand groeien 30 planten van de “stinkende gouwe”.
Hoeveel peulen (=vruchtbeginsels) en hoeveel stuifmeelkorrels zijn minimaal bij de
ontwikkeling van deze planten betrokken geweest? (alleen klas 1b en 1c)
14a. Benoem de nummers 1 t/m 4.
14b. Heeft er in de afbeelding wel of geen bestuiving
plaatsgevonden?
14c. Is er in de afbeelding reeds sprake van bevruchting?
14d. Welke van de genummerde onderdelen behoort tot
het vrouwelijk geslachtsorgaan?
15a. Met welk nummer van de tekening hiernaast wordt
het vruchtbeginsel aangegeven?
15b. Welk onderdeel in de tekening ontwikkelt zich
tot een zaad, als de bevruchting heeft plaatsgevonden?
Basisstof 4 (hint: kijk eens onder:”vruchten en zaden: appel en peul” of http://members.fortunecity.com/44994499/vruchtzaad1.doc
16a. Benoem van de appel, de nummers 1 t/m 4.
16b. Hoe heet het gedeelte van de appel dat je op eet?
Is dit de wand van:
16c. In bovenstaande afbeelding van een appel is te zien
dat er een drietal pitten aanwezig zijn.
Wat is het nut van deze appelpitten, nadat er
bevruchting is opgetreden.
17. Welke van onderstaande antwoorden zijn voorbeelden van zaden?
(meerdere antwoorden mogelijk)